een nieuwe start
Eén van de typische genres uit de gouden jaren twintig was dat van de theaterrevue, een uitbundige mix van operette, volkstheater, cabaret, jazz en nieuwe muziek. De teksten waren vaak politiek getint, of stelden het leven van de moderne maatschappij in vraag. De van oorsprong Russische componist Mischa Spoliansky (1898-1985) maakte furore met het genre in Berlijn, met onder andere de muziek voor het cabaretstuk Alles Schwindel uit 1931. Dit type entertainment werd al snel door het opkomende naziregime verguisd, en in 1933 zocht Spoliansky zijn heil in Londen, waar hij zichzelf heruitvond als filmcomponist.
Een gelijkaardig lot verging het de Oostenrijkse componist Franz Schreker (1878-1934), één van de meest beloftevolle operacomponisten aan het begin van de twintigste eeuw. Hij werd het al snel lastig gemaakt door de nazi’s omwille van zijn Joodse afkomst. Na de première van zijn opera Der Schmied von Gent in 1932 in Berlijn ging het licht definitief voor hem uit en moest hij aftreden als directeur van de Berlijnse Akademie für Musik. Hij stierf in maart 1934 aan een hartaanval, en ontsnapte zo aan de gruweldaden die nog zouden volgen.
Ook de Duits-Joodse componist Kurt Weill (1900-1950) zag geen andere uitweg dan te emigreren toen hij in 1933 te weten kwam dat hij en zijn vrouw, de bekende actrice en zangeres Lotte Lenya, op de zwarte lijst van de nazi’s stonden. Bovendien weigerenden tal van concerthuizen om zijn opera’s, ondanks hun succes, nog op het programma te zetten. Weill week dus uit naar Parijs, in de hoop dat de situatie snel zou opklaren. Daar componeerde hij de opera Marie Galante, samen met schrijver Jacques Déval. In het nummer Youkali bezingt het hoofdpersonage een gedroomde stad, “het land waar men alle zorgen achter zich laat.” Zo’n nieuwe start hoopte Weill in 1935 in Hollywood en New York te kunnen maken, maar dat lukte pas enkele jaren later met de Broadway-successen Knickerbocker Holiday en Lady in the Dark, een samenwerking met Ira Gershwin. Toch zou hij nooit meer het succes en de invloed bereiken die hij in de Weimarrepubliek had. Hij zou altijd een buitenstaander blijven, en tot aan zijn dood werd hem het lidmaatschap van de American Academy of Arts and Letters geweigerd.
Hanns Eisler (1898-1962) profileerde zich dan weer openlijk als een vijand van het regime en onthield zich niet van politieke opvattingen in zijn muziek. Hij componeerde tal van communistische en revolutionaire werken in dienst van de arbeiderspartij en de antifascistische beweging, zoals het pacifistische volkslied Der Graben. Hij wist Duitsland tijdig te ontvluchten en kwam via omwegen langs enkele Europese steden in de Verenigde Staten terecht. Eenmaal daar aangekomen legde hij contact met zijn oude landgenoten, en kon hij kunstenaars als Brecht, Mann, Schönberg, Alma Mahler en zelfs Charlie Chaplin tot zijn vriendenkring rekenen.
Muziek in Theresiënstadt
Vanaf 1938 leidde de Anschluss van Polen en Tsjechoslowakije ook in die regio’s tot een aanzienlijke emigratiegolf. Maar vertrekken was niet altijd mogelijk. De Tsjechische componist en pianist Gideon Klein (1919-1945) bleef na de opkomst van de nazi’s nog lange tijd onder pseudoniemen optreden. Omdat hij zijn studies in Tsjechië niet kon verderzetten door de rassenwetten, had hij een beurs aangevraagd en ontvangen om aan de Royal Academy of Music in Londen te studeren. Hij geraakte er echter nooit: in december 1941 werd hij met één van de eerste transporten naar het getto in Theresiënstadt overgebracht. Ook componist, pianist en dirigent Carlo Sigmund Taube (1897-1944) werd in die periode samen met zijn vrouw en kind naar daar gedeporteerd. Zijn enige werk dat de oorlog zou overleven is Ein Jüdisches Kind, een wiegelied op tekst van zijn vrouw.
Theresiënstadt was een militaire vestigingsstad in Tsjechië, die in de Eerste en aan het begin van de Tweede Wereldoorlog als gevangenis gebruikt werd. Vanaf 1941 wendden de nazi’s het aan als opvang- en doorgangskamp voor Joden uit heel Europa. Er kwamen vooral hoogopgeleide Joden en tal van kunstenaars terecht, waardoor er al snel een cultureel leven binnen het kamp opborrelde. Aanvankelijk was het musiceren verboden en gebeurde het in het geheim, met gesmokkelde instrumenten. Maar in de loop van 1942 werd het toegestaan en zelfs aangemoedigd, nadat de nazi’s inzagen dat het een positieve invloed had op de sfeer in het kamp. Musici kregen de toelating om instrumenten te bezitten en te bespelen, en de besten onder hen genoten zelfs een beschermd statuut en dus betere levensvoorwaarden. Natuurlijk waren ook zij speelfiguren in functie van de Duitse propagandamachine, en dienden hun optredens vooral om buitenstaanders en inspecteurs om de tuin de leiden. Zo werd het kamp in de zomer van 1944 volledig opgesmukt voor een bezoek van een internationale delegatie van het Rode Kruis: tuinen werden aangelegd, huizen gerenoveerd, scholen opgezet en culturele evenementen georganiseerd. Alles om de buitenwereld te laten geloven dat het aangenaam leven was in Theresiënstadt. Niets was minder waar. Hoewel de omstandigheden er beter waren dan in de andere concentratiekampen, stierven ook hier tienduizenden joden aan ziekte en ontbering.
Klein werd al snel een sleutelfiguur in het muzikale leven van Theresiënstadt. Omdat er weinig partituren beschikbaar waren, kwam zijn talent als improvisator en arrangeur goed van pas. Voor de vrouwen- en mannenkoren die de Roemeense musicus Raphael Schaechter (1905-1944) er had opgericht, arrangeerde hij talrijke volksliederen. In 1943 componeerde hij ook enkele volwaardige koorwerken, waaronder De Eerste Zonde op een Boheemse volkstekst. Daarnaast gaf hij in het geheim muziekonderwijs aan zijn medegevangenen en aan de kinderen. Niet lang voor de bevrijding werd Klein naar Auschwitz gedeporteerd, waar hij vermoedelijk aan de zware werkomstandigheden bezweek. Zijn kampgenote Irma Semtska overleefde de oorlog en redde zijn eerder verstopte partituren van de vergetelheid.
Eén van de kampgenoten van Klein was Viktor Ullmann (1898-1944), hij kwam in september 1942 in Theresiënstadt aan. Ook hij was een jonge, beloftevolle componist, pianist, dirigent en recensent; hij had onder andere bij Schönberg en Zemlinsky gestudeerd. Bij aankomst werd hij niet ingedeeld bij de gangbare werkploegen, maar kreeg hij samen met de Tsjechische componist Hans Kráza (1899-1944) de opdracht om de al eerder in gang gezette ‘vrijetijdsafdeling’ in het kamp verder te organiseren. Een belangrijk deel van zijn oeuvre zag het licht in het kamp: hij componeerde er onder meer een volledige opera, pianosonates, een strijkkwartet en liederen – waaronder bewerkingen van Hebreeuwse en Yiddische gezangen. Ullmann en zijn vrouw Elizabeth werden op 16 oktober 1944 in de gaskamers omgebracht.
vergeten namen
Ook de Tsjechische componisten Adolf Strauss (1902-1944) en Erwin Schulhoff (1894-1942) konden niet ontkomen aan de vervolgingen. Strauss componeerde in 1943 nog het hoopvolle Ich weiss bestimmt, ich werd dich wiedersehen op een gedicht van Ludwig Hift, één van zijn kampgenoten. Hij zou zijn vrouw Maria helaas nooit terugzien: op 28 september 1944 stierf hij in de gaskamers in Auschwitz. Schulhoff werd overgebracht naar het nabij Theresiënstadt gelegen kamp Wülzburg, waar hij aan tuberculose overleed. Zijn Suite dansante en jazz uit 1931 herinnert aan betere tijden, toen de nieuwe ritmes en dansvormen uit de jazz nog in cafés en danshallen luidden.
Weinig tot niet bekend is de Duits-Tsjechische schrijfster Ilse Weber (1903-1944). Voor haar deportatie was ze werkzaam als auteur van kinderboeken, gedichten en hoorspelen. Eind jaren dertig ondernam ze verschillende pogingen om het land te ontvluchten met haar gezin, maar ze slaagde er enkel in haar oudste zoon in veiligheid brengen. Zelf werd ze, samen met haar man en jongste zoon, in 1942 weggevoerd naar Theresiënstadt. In het kamp werkte ze als nachtverpleegster in de ziekenboeg van de kinderen, waar ze liederen zong om hun verblijf wat draaglijker te maken en hen in slaap te wiegen. ’s Nachts schreef ze in het geheim gedichten en teksten over de omstandigheden in het kamp. Een aantal ervan zette ze op muziek, met eenvoudige, volkse melodieën. Toen de kinderziekenboeg in 1944 naar Auschwitz verbannen werd, weigerde Ilse ze alleen laten en ging ze mee, hun dood tegemoet. Haar man overleefde het kamp, en slaagde erin haar verborgen geschriften na de oorlog weer op te diepen. Dankzij hem weerklinken vandaag haar liederen als Wiegala en Ich Wandre durch Theresienstadt: “Mit Dichterwort und ein wenig Musik, wollen wir dem Elend entfliehen. Aus schlichten Liedern soll bißchen Glück und gütiges Vergessen erblühen.”
Toelichting door Aurélie Walschaert