"Om [na een crisis] verder te kunnen, moet men door de muur breken. Voor mij gebeurde dat door de samenloop van verschillende, vaak toevallige ontdekkingen. Een daarvan, die achteraf van groot belang bleek te zijn, was die van een kort stukje uit het gregoriaanse repertoire, waarvan ik heel toevallig een paar seconden in een platenzaak hoorde. Daarin ontdekte ik een wereld die ik niet kende, een wereld zonder harmonie, zonder metrum, zonder klankkleur, zonder instrumentatie, zonder wat dan ook. Op dat moment werd het me duidelijk welke richting ik uit moest, en begon een lange reis in mijn onbewuste geest."
Aan het woord is de Estse componist Arvo Pärt (°1935), één van de meest verkochte en uitgevoerde hedendaagse componisten. In een tijdperk waarin we swipend en append door het leven gaan, oefent zijn tijdloze muziek een grootse aantrekkingskracht uit op een steeds ruimer publiek. Toch was zijn muziek niet van bij de start geliefd. Na zijn studies aan het Conservatorium van Tallinn sloeg Pärt het modernistische pad in, met experimentele en seriële werken die tegen de borst van het toenmalige Sovjetregime stootten. De complexiteit van die muziek en de door het regime opgelegde regels leidden bij de componist tot een existentiële crisis. Hij trok zich terug, en na bijna tien jaar stilte – Pärt verdiepte zich in die periode in het gregoriaans en in polyfone muziek – kwam hij midden jaren ‘70 als herboren terug: “Het complexe, veelzijdige verwarde mij alleen maar, ik had nood aan een zoektocht naar eenheid. Wat is het juist, dat ene ding, en hoe kan ik mijn weg ernaartoe vinden?”
In dit programma maakte het Vlaams Radiokoor een spirituele reis naar het innerlijke. Als een pelgrim gaan ze op pad, langs de grote vragen des levens, op zoek naar berusting en bezinning. De contemplatieve muziek van Pärt en enkele andere Baltische en Vlaamse componisten wijst de weg. Elk vonden ze verlichting in de natuur en tradities uit hun geboortestreek, in het geloof of in de liefde.
Tintinnabuli
Pärt doopte zijn nieuwe compositiestijl ‘tintinnabuli’, verwijzend naar kleine klokjes die je in zijn muziek lijkt te horen. Ze is opgebouwd rond trage melodielijnen die in kleine stapjes verlopen en drieklanken die rond deze melodie cirkelen: “De tintinnabuli is de regel die toelaat dat melodie en begeleiding één zijn. Eén plus één is gelijk aan één, en niet aan twee. Dat is het hele geheim van die techniek.” Een andere kracht die uitgaat van zijn muziek zijn de eenvoudige melodieën, harmonieën en structuren. Ze maken zijn composities makkelijk begrijpbaar, toegankelijk en puur. Zelf vergeleek Pärt zijn muziek met wit licht dat alle kleuren bevat: “Alleen een prisma kan de kleuren delen en ze doen verschijnen; dat prisma zou de geest van de luisteraar kunnen zijn.”
Ook in de tekstbehandeling greep Pärt terug naar eenvoud. Dat paste hij heel expliciet toe in de Missa Syllabica uit 1977. De liturgische tekst vormt er letterlijk de leidraad van de muziek. Zoals de titel al doet vermoeden, komt elke lettergreep uit de mistekst overeen met één enkele noot. Daarnaast leidde Pärt ook de toonhoogte af van de lengte van de woorden, en ook de ritmes vloeien voort uit de structuur en interpunctie van de tekst. Hij streefde hiermee een objectieve benadering na: "Ik startte met het coderen van elk woord, waarbij ik er bijvoorbeeld speciaal op lette dat elke eindlettergreep op de tonica terechtkomt. […] Ik telde het aantal lettergrepen, komma's, punten en accentueringen. Soms kan er onbewust een sterke binding met de betekenis van een woord ontstaan, maar in principe is dat niet doorslaggevend. Ik probeer een zekere afstand tot de tekst te bewaren, en idealiter bedenk ik een volkomen objectieve psalmodie, zoals die in de kerk te horen is en uit één enkele klank ontstaat. Op die manier kan de klank als een universele taal dienen."
Doorheen de jaren evolueerde Pärt naar een vrijer gebruik van zijn tintinnabuli-techniek, zoals in Nunc Dimittis uit 2011. Ook hier baseerde hij zich op een religieuze tekst, deze keer uit het Nieuwe Testament volgens Lucas: “Heer, ik ben uw dienaar. Nu kan ik rustig sterven, zoals u mij beloofd hebt.”
There’s music along the river
Voor de meerderheid van zijn vocale werken greep Pärt terug naar bijbelse teksten. Maar niet voor Es sang vor langen Jahren, een motet voor alt, viool en altviool. In 1984 vroeg de Duitse musicoloog en radiomaker Diether de la Motte tien componisten om het gedicht Der Spinnerin Nachtlied van Clemens Brentano (1778-1842) op muziek te zetten. Pärt verklankte het verlangen van de minnaar naar zijn geliefde in een smachtende, wiegende melodie. Datzelfde jaar componeerde hij ook Ein Wallfahrtslied / Pilgrims’ Song, ter herinnering aan de overleden filmregisseur Grigory Kromanov. Centraal staat de paradox tussen ons tijdelijke bestaan op aarde en de tijdloosheid van het eeuwige leven. Deze twee dimensies geeft Pärt weer in het contrast tussen de dynamische strijkerspartij - opgebouwd rond een chromatisch dalende lijn - en de statische zanglijn die gereduceerd is tot één enkele toonhoogte.
Ook Rudi Tas blikt in Atmospheres vol weemoed terug op de liefde en de broosheid van het leven. Hij baseerde zijn koorwerk op het gedicht Strings in the earth and air van James Joyce: “Het gedicht begint met een melancholische uitbeelding van de liefde, wanneer een introverte, verlegen jongeman bij een rivier staat. Meteen hoor je een confrontatie van twee principes. Als eerste komt het ideaal van de onbeperkte economie van muziek aan bod, de overtuiging dat muziek alles kàn en alles móet zijn. Het tweede is een ecologisch principe, er wordt stilgestaan bij de eindigheid van het leven. De wilgen uit de tekst zijn een traditioneel symbool voor de dood; dat verklankt zich in leegte en sentiment in de tweede stanza. Met de versregel ‘Bij de rivier wandelt de liefde’, wordt het beeld van de eenzame liefde uitgedrukt. Het contrast tussen natuur en muziek vertaalt zich in kleurmotieven zoals ‘bleke’ bloemen en ‘donkere’ bladeren, die concorderen met de harmonie van de muziek of de verschillen in vocale en instrumentale kleuren. De derde stanza is dan weer een projectie van het poëtisch beeld van de harmonie op aarde.”
Volkse tradities en uitgestrekte landschappen
Net als voor Pärt speelde het christelijke geloof een belangrijke rol in het oeuvre van Cyrillus Kreek (1889-1962). Daarnaast had de Estse componist ook een bijzondere liefde voor de volksmuziek uit zijn geboorteland. Gewapend met een fonograaf verzamelde hij vanaf 1911 tal van volksmelodieën en -hymnes. Hij kwam tot een catalogus van zo’n 1.300 composities, waarvan hij er verschillende voor koor bewerkte. Zo werkte hij tussen 1914 en 1944 aan zijn belangrijkste opus, Taaveti Laulud of Psalms of David, waarin zijn diepe geloof en liefde voor de volksmuziek samenkomen. Kreek combineerde er namelijk een statige homofone schrijfstijl - daarmee verwijzend naar de Oost-Europese religieuze koortraditie - met volkse melodieën. Ook in de teksten koos hij expliciet voor het Ests.
Kreeks muziek, waarin de nadruk ligt op eenvoud en de natuurlijke kwaliteit van de menselijke stem, heeft veel componisten in Estland beïnvloed, waaronder de Est Tõnu Kõrvits (1969). Ook Veljo Tormis (1930-2017), een tijdgenoot van Pärt, was een van Kõrvits’ grote voorbeelden. Peegeldused Tasasest Maast of Reflections from a Plainland is opgevat als een hommage aan Tormis: het is een fantasie op één van zijn koorliederen. In de sobere compositie weeft de cello de aangehouden klinkers in het koor tot een warm klanktapijt met subtiele harmonische kleuren. Het is een reis tegen het landschap van een vlakte, met hier en daar een volks aandoende melodie die weerklinkt.
De Letse componist Ēriks Ešenvalds (Riga, °1977) maakt deel uit van de jonge generatie componisten die de lange koortraditie uit de Baltische Staten nieuw leven inblazen. Zijn werk werd bekroond met verschillende awards – hij ontving tot drie keer toe de Latvian Great Music Prize – en wordt internationaal uitgevoerd, van Nederland tot Canada. Ešenvalds zong zelf gedurende jaren als tenor in het Latvia State Choir, en verstaat dus als geen ander wat het is om voor een koor te schrijven. In zijn In Paradisum - traditioneel het deel van de requiemmis dat gezongen wordt bij het uitdragen van de overledene - neemt het koor eerder een begeleidende rol op. Het zijn de strijkers die op de voorgrond treden: hun zachte tremolo’s verbeelden de fladderende vleugels van de engelen die naar het paradijs leiden.
Toelichting door Aurélie Walschaert