Afgelopen zomer wijdde het Edinburgh International Festival een concertreeks aan James MacMillan (1959). Het festival vierde daarmee niet alleen de zestigste verjaardag van de Schotse componist en dirigent, maar bracht bovenal een eerbetoon aan zijn carrière. MacMillan behoort immers tot die kleine schare hedendaagse toondichters wiens werken wereldwijd uitgevoerd worden. In het jaarlijkse overzicht van de meest uitgevoerde actuele componisten staat hij naast meesters als Arvo Pärt en John Williams. En dat met een bijna exclusief religieus geïnspireerd oeuvre.
MacMillan schrijft die populariteit toe aan een soort innerlijke kracht die vanuit de muziek zelf uitgaat: “Bij een groot deel van het publiek leeft het gevoel dat er iets aangeboren spiritueel is aan de kunst van muziek zelf. Zelfs in een eeuw met een groeiend aantal niet-gelovigen waren er diepreligieuze kunstenaars als Stravinsky en Schoenberg, die een bijzondere spirituele motivatie hadden.” MacMillans muziek wordt soms aangeduid met de term ‘nieuwe spiritualiteit’, muziek die het hogere verklankt maar duidelijk van deze tijd is. Toch is zijn stijl toegankelijk, mede dankzij de organische opbouw, rijke harmonieën en aanstekelijke ritmes. MacMillan put daarbij zowel uit de Schotse traditionele volksmuziek, als uit het religieuze oeuvre van vroege componisten als Palestrina, Victoria en Bach. En natuurlijk neemt ook de welluidende Engelse koorstijl een bijzondere plaats in: "Ik hou ervan om voor de stem te schrijven. Ik hou van het Britse koorgeluid. Ik ga over de eerder betreden paden, maar ik vind het leuk om deze tradities nieuw leven in te blazen, en er misschien mijn eigen stempel op te drukken.”
Het mag dan ook niet verbazen dat MacMillan een eigen versie componeerde van dé hit uit het liturgische koorrepertoire: het Miserere van Gregorio Allegri (1582-1652). Al in de 17de eeuw was het werk populair: vanaf 1517 zetten twaalf componisten – waaronder Guerrero en Palestrina – de boetepsalm op muziek, maar het was de versie van Allegri die tot ver in de 19de eeuw tijdens de Tenebrae van de Heilige Week in de Sixtijnse Kapel weerklonk. Dat het werk tot op vandaag blijft inspireren, toont MacMillan: hij laat zijn hedendaagse Miserere de hand reiken naar dat van Allegri. Het andere werk in dit programma, zijn oratorium Seven Angels, legt dan weer een link met het repertoire van de Britse romantische componist Edward Elgar (1857-1934).
Het laatste oordeel
De inspiratie voor Seven Angels, een opdrachtwerk van het kamerkoor Ex Cathedra, vond MacMillan in Elgars groots opgezette oratoriumtrilogie over de oprichting van de Kerk. De eerste twee luiken, The Apostles en The Kingdom, zagen het licht in 1903 en 1906. Maar aan het slotwerk, The Last Judgement, kwam Elgar helaas nooit toe. In 2015 maakte MacMillan de cirkel weer rond: op 31 januari ging zijn versie van het Laatste Oordeel in première in Birmingham, in dezelfde zaal waar Elgars beide oratoria zo’n eeuw eerder gecreëerd werden.
De tekst voor Seven Angels bestaat uit passages uit het laatste boek van het Nieuwe Testament, beter bekend als De Openbaring van Johannes of De Apocalyps. Ze beschrijven Johannes’ visioen waarin zeven engelen elk afzonderlijk aan hem verschijnen, culminerend in een apocalyptisch aandoend slot. In het ensemble dat het koor begeleid, is een bijzondere rol weggelegd voor de twee trompettisten, die steeds opgevoerd worden wanneer een engel in het verhaal verschijnt. Ze bespelen een heel gamma aan trompetten, gaande van de ‘klassieke’ trompet tot de natuurtrompet en sjofar – een eeuwenoud Bijbels signaalinstrument gemaakt uit de hoorn van een ram of antilope. MacMillan verwijst met dit instrument rechtstreeks naar Elgars compositie The Apostles – Elgar introduceerde de sjofar zo voor de eerste keer in de muziekgeschiedenis in het symfonisch orkest. Ook in zijn schrijfwijze voor het koor wendt MacMillan specifieke vocale technieken – van sprechstimme tot fluisterklanken – aan om de tekst kracht bij te zetten. Zo kondigt een fluitend koor de blijde intrede van de laatste engel aan. Opvallend zijn ook de talrijke georkestreerde stiltes, die de spanning van dit spektakelwerk opdrijven, tot aan het indrukwekkende slot: "Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde."
Miserere mei
Gregorio Allegri componeerde zijn versie van het Miserere rond 1638 voor de jaarlijkse viering van de ‘donkere metten’ tijdens de Heilige Week. Die viering was een bijzondere aangelegenheid: op woensdag en vrijdag van die week werden tijdens een ceremonie om drie uur ’s nachts telkens 27 kaarsen één voor één uitgedaan, tot er slechts een enkele brandde. Allegri’s Miserere maakte toen zoveel indruk dat zijn versie tot aan het begin van de 18e eeuw de enige was die nog uitgevoerd werd. In 1714 schreef Tomaso Bai nog een versie die evenwaardig gezien werd aan die van Allegri, en dus ook als vervanger ervan kon dienen.
De muzikale zetting van het Miserere is in feite een eenvoudige falsobordonemelodie voor twee koren die elkaar afwisselen, waaraan geïmproviseerde ‘abbellimenti’ toegevoegd worden. Het zijn vooral die versieringen die de toenmalige Paus angstvallig wou beschermen toen hij een verbod uitvaardigde om Allegri’s compositie te kopiëren of buiten de muren van het Vaticaan uit te voeren. Toch werden er stiekem verschillende kopieën gemaakt, onder andere door de toen veertien jaar oude Wolfgang Amadeus Mozart. Er wordt gezegd dat hij de melodie en de ‘abbellimenti’ perfect uit het hoofd kon noteren nadat hij in 1770 een uitvoering had bijgewoond in het Vaticaan. De mystiek rond Allegri’s Miserere droeg zo natuurlijk bij tot het ontstaan van talrijke mythes, en over de eeuwen heen werden verschillende versies van het werk overgeleverd. De zetting die vandaag meestal wordt uitgevoerd, vertoont dan ook nog weinig gelijkenissen met Allegri’s originele compositie.
MacMillan componeerde zijn versie van het Miserere in 2009, in opdracht van het oudemuziekfestival Laus Polyphoniae. Hij droeg het werk op aan Harry Christophers, oprichter en dirigent van het Britse vocale ensemble The Sixteen. MacMillan maakt, net als Allegri, gebruik van de volledige psalmtekst en gregoriaanse zang, maar geeft tegelijk ook een nieuwe invulling aan het Miserere. Het werk balanceert daarmee tussen het verleden en heden, tussen traditie en vernieuwing.
Toelichting door Aurélie Walschaert