Klassieke katholiek
Eerst even een stap terug in de geschiedenis. De Mis in mi klein is ontegensprekelijk een bijzonder werk van een bijzondere componist. Bruckner zelf zag dat echter niet zo. Hij zou altijd blijven twijfelen aan zijn kunnen, zich tot na zijn veertigste verjaardag bijscholen en steeds bijschaven. Na de première van een werk kon hij obsessief nieuwe versies van zijn muziek blijven schrijven. Ook van deze partituur bestaan zo verschillende herwerkingen. Oorspronkelijk was de Mis in mi klein bedoeld voor de opening van een nieuwe kapel in de kathedraal van Linz. Maar wanneer dat bouwproject vertraging oploopt, kent de muziek haar première buiten de kerkmuren, in 1869. Bruckner is – zoals verwacht – niet tevreden, en past de partituur grondig aan ‘om de structuur aan te scherpen.’ Elk van zijn ongeveer 150 wijzigingen kadert hij in het nawoord van de nieuwe versie uit 1882.
Er valt niet te ontkennen dat Bruckner zijn werk met deze ingrepen inderdaad puntiger gemaakt heeft, sleutelend aan de frasering en de begeleiding. Maar formeel verandert de componist weinig aan de partituur. Het blijft een missa brevis (korte mis) die bedoeld is om een kerkelijke dienst te begeleiden – dat betekent concreet dus een opeenvolging van zes stukken muziek: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei. In zeker opzicht blijft hij daarbij opvallend traditioneel. Zijn manier van schrijven refereert aan de oudste manier van kerkzang, het gregoriaans. En de componist gebruikt technieken en zettingen die zijn renaissancecollega Giovanni Pierluigi da Palestrina in de late zestiende eeuw al had voorgeschreven. Meer nog, voor zijn ‘Sanctus’ leent Bruckner zelfs een thema uit de Missa Brevis in fa groot van Palestrina – zo letterlijk samplen, dat zal Bruckner in geen enkele andere partituur doen.
Die stevige stoeling op de katholieke liturgie is niet verwonderlijk. Bruckner was uit zichzelf al erg gelovig, bovendien schreef hij de muziek in de tijd van de Movimento Ceciliano. In de tweede helft van de negentiende eeuw probeerde die beweging de liturgische muziek te conformeren, door naar de bron terug te keren. In hun ogen was de compositie van een mis meer en meer los komen te staan van het onderliggende geloof. De slinger was voor de Cecilianen overgeslagen van aanbidding naar spektakel. Het is alsof Bruckner daaraan tegemoet wil komen. De openingsmaten van het ‘Kyrie’ lijken met hun rijke meerstemmigheid vele eeuwen ouder dan ze feitelijk zijn, en zeker de inzetten van het ‘Gloria’ en het ‘Credo’ – waarbij een voorzanger de toon moet aangeven – lijken eerder uit een middeleeuws klooster te komen, dan uit de koker van een 19de-eeuwse Romanticus.